Campingmatje

Voor het laatst reed ik de vertrouwde straat uit. Ik verliet de stad waar ik dertig jaar had gewoond. 

Mijn hart brak doormidden maar de muziek van Prince onderweg lijmde de boel weer een beetje aan elkaar.

Eenmaal in het nieuwe huis installeerde ik een campingmatje en een stoeltje. In het bijna donker, want zo ontdekte ik: in een verlaten huis is geen licht.

Daar zat ik dan. 

Maar voor ik dat tot me door kon laten dringen, belde zij. Zij die ik nog niet eens zo lang kende. En ze vroeg of ik oké was en of ik wel een goede matras had. Ik slikte de tranen weg. Daarna volgden appjes en nog meer telefoon. Van hem. Van haar. Zij die me zo dierbaar waren en op me letten. 

“Ben je oké? Wat heb je nodig?”

De dag daarna stonden er zes mannen voor de deur. Binnen mum van tijd hadden ze mijn huis veroverd. Met potten verf, schuurmachines, breekijzers voor de oude kachel en natuurlijk een radio. 

Maar ze brachten vooral vriendelijkheid en een helpende hand, want ik was tenslotte maar alleen en ze zagen me klungelen met deurklinken die ik vijf keer moest ruilen. Dus namen ze zaken uit handen die de offerte te boven ging. 

Overdag vielen er continu kaarten in de bus. Liefs. Geluk. Sterkte. Als woorden warmte gaven had ik het die weken snoeiheet.

En ’s avonds was er de rust van het logeerhuis zonder campingmatje. Mijn wandelmaatje gaf me zijn sleutel. Ik mocht er zo lang blijven als ik wilde. 

Vrienden zijn als warme kussens waar je op terug mag vallen. Ze zorgen voor een zachte landing.

Ik landde. En het was zacht. Ondanks het gebroken hart. 

Hulp krijgen én voluit ontvangen. 

Als ik dit jaar iets geleerd heb, is het dat laatste wel.