Spasibo

Ik sta op de stoep voor een drukke straat. De straatstenen zijn nauwelijks te zien. De weg glimt en is bedekt met een laag ijs. Het heeft die nacht opnieuw hard gevroren. Langs de daken groeit ijs in artistieke priemvormen. 

De voorbijrazende auto’s lijken geen last te hebben van de gladheid. Gestrooid is er niet. De lucht is grijs en er lijkt meer sneeuw aan te komen. Ik sta te bibberen en te glibberen aan de zijkant en speur naar iets dat lijkt op een zebrapad. 

Veilig oversteken lijkt een Olympische sport in dit voor mij onbekende land. Hoelang ik er sta weet ik niet. Aan de overkant zie ik ineens een man naar mij kijken. Hij heeft een muts op die zijn oren compleet bedekt. Hij ademt wolkjes ijslucht en steekt de weg over. Auto’s stoppen. Hij lijkt niet bang te zijn om uit te glijden. 

Hij loopt vastberaden en recht op mij af en ik vraag me af wat hij wil. Als hij voor me staat stopt hij, kijkt me aan en steekt zijn arm naar me uit. 

Er wordt niets gezegd. Zijn blik vraagt en stelt gerust. Al is er geen glimlach en geen enkele uitdrukking behalve de arm die uitnodigt om over te steken. 

Ik besluit de uitgestoken arm van deze totaal onbekende man niet te negeren en haak in. Met mij aan zijn zijde loopt hij stap voor stap naar de overkant.

Ik mag leunen.

Eenmaal aan de overkant en veilig op het ijstrottoir laat hij los, kijkt me aan, knikt en vervolgt uitdrukkingsloos zijn weg. Ik kan nog net ‘spasibo’ uitbrengen: Russisch voor dankjewel. Ik kijk hem nog even na maar hij kijkt niet meer om.

Moskou. Winter 2018. Ik denk er deze week vaak aan terug en vraag me af hoe het met de man gaat. Zou ook hij zijn opgeroepen? Zou hij gegaan zijn? Leeft hij überhaupt nog?

Ik zal het nooit weten. Het enige dat ik weet is dat er in dat land dat we maar moeilijk begrijpen mensen wonen zoals jij en ik.